zaterdag 18 juni 2011

Kritiek op cultuurnota grotendeels onterecht

Vandaag mijn debuut in NRC Handelsblad met een brief over de bezuinigingen op de cultuur. Was oorspronkelijk een langer artikel en is door NRC Handelsblad (met mijn instemming natuurlijk) ingekort opgenomen. Voor de geïnteresseerden hierbij de integrale tekst.

Kritiek op cultuurnota grotendeels onterecht

Vorige week vrijdag werd eindelijk duidelijk wat de bezuinigingen in de cultuursector concreet gaan betekenen. Zoals verwacht barstte direct de kritiek los; onheilspellende scenario’s over een kaalslag in de kunsten waren het hele weekend niet van de lucht. Ik vraag me af hoeveel criticasters de cultuurnota van staatssecretaris Zijlstra daadwerkelijk hebben gelezen. Op de inhoudelijke overwegingen van de staatssecretaris gaan zij namelijk nagenoeg niet in.

Het kabinet kiest ervoor alleen subsidie te verstrekken aan instellingen die onderdeel zijn van de landelijke culturele basisinfrastructuur en activiteiten te ondersteunen die van (inter-)nationaal belang zijn. Naar mijn mening een terechte keuze. Het Rijk is immers verantwoordelijk voor zaken die van nationaal belang zijn. Als provincies en gemeenten het belangrijk vinden om culturele activiteiten te ondersteunen die van regionaal of lokaal belang zijn, dan is het aan hen om deze vanuit hun eigen middelen te subsidiëren.

Daarnaast kiest het kabinet voor een cultuursector die meer op eigen benen moet kunnen staan dan nu het geval is. Culturele instellingen zullen meer hun best moeten doen om publiek te interesseren voor hun activiteiten. Deze focus op publiek wordt bekritiseerd, omdat publieke belangstelling geen criterium zou mogen zijn om te bepalen of een kunstuiting van artistiek belang is en ondersteund moet worden. Maar de eis dat een instelling in de basisinfrastructuur minimaal 17,5% en een podiumkunstinstelling minimaal 21,5% eigen inkomsten moet hebben om voor subsidie in aanmerking te komen, is natuurlijk geen bizarre eis. Publiek bereik is zeker niet het belangrijkste criterium, maar
(nagenoeg) geen publiek bereik is een rechtvaardige reden om geen subsidie te geven. Een instelling die niet in staat is om publieke belangstelling te genereren, verdient het niet om met belastinggeld gefinancierd te worden.

Hieraan gerelateerd is er kritiek op de verhoging van de BTW op cultuur, waarmee juist een drempel wordt opgeworpen om meer eigen inkomsten te genereren. Deze kritiek is terecht; de BTW-verhoging kan inderdaad een rem zijn op de eigen inkomsten en zo de kabinetsdoelstelling tegenwerken. Maar we moeten dit niet overdrijven. De BTW-verhoging betekent dat de eerste rang bij het Concertgebouworkest ongeveer 7 euro duurder wordt. Bij de goedkoopste kaarten gaat het om slechts 2 euro. Ik kan me niet voorstellen dat liefhebbers zich hierdoor laten weerhouden van een bezoek aan een concert. Desnoods moeten zij in de pauze het glas wijn maar laten staan. Maar het lijkt me goed dat het kabinet deze maatregel heroverweegt indien blijkt dat het bezoek daadwerkelijk hierdoor afneemt.

Een laatste kritiekpunt is dat de cultuursector zwaarder wordt aangeslagen dan andere sectoren. Dit is inderdaad het geval, maar ik geloof niet dat de kritiek minder zou zijn geweest als deze sector voor ‘slechts’ € 100 miljoen was aangeslagen. Zou een vermindering van het aantal subsidies aan dansgezelschappen met twee in plaats van drie wel acceptabel zijn geweest? Ook dan hadden de getroffen instellingen geroepen dat dit tot een verval van de cultuur in Nederland zou leiden. Een forse bezuiniging is nodig om de gewenste cultuuromslag in de sector te realiseren. Een lager bedrag zou waarschijnlijk alleen maar tot nog eens een kaasschaaf over de hele sector hebben geleid. Ook met deze bezuiniging blijven er nog voldoende middelen over om een volwaardige basisinfrastructuur in stand te houden.

Het gebrek aan vertrouwen in de kracht van de gesubsidieerde cultuursector is opvallend. Als het echt zo is dat het kabinet Nederland hiermee in uitverkoop gooit, zoals we volgens een tweet van Cornald Maas op 10 juni over vijftig jaar zullen constateren, dan heeft deze sector wel erg weinig creativiteit. Een sector die een bezuiniging van € 200 miljoen op een omzet van € 5 miljard niet overleeft, is nogal zwak. Dit is dan ook niet waarschijnlijk. Over de werkelijke uitkomst van deze operatie durf ik wel enkele voorspellingen te doen. Aan het einde van deze kabinetsperiode zal blijken dat theatergezelschappen de handen ineen hebben geslagen om afgestudeerde talenten binnen hun eigen organisaties verder te ontwikkelen, dat regionale orkesten door samenwerking hun kosten hebben verlaagd en hun inkomsten hebben verhoogd, en dat de bureaucratie binnen de sector aanzienlijk is verminderd.

Degenen die nu zo veel kritiek op het kabinet hebben, kunnen zelf hieraan bijdragen. De meeste culturele instellingen hebben tegenwoordig fondsen waaraan liefhebbers van de instelling steun kunnen geven. Ik noem Vrienden van Scapino, Toneelgroep Amsterdam Minnaars, Vrienden van het Residentie Orkest; en zo zijn er nog vele andere. De bezuinigingen komen neer op zo’n € 12,50 per Nederlander. Als alle criticasters zich bij hun favoriete instelling aanmelden (en natuurlijk wat meer bijdragen dan dit gemiddelde bedrag), dan wordt een aanzienlijk deel van de bezuiniging al gecompenseerd. Ik zal consequent zijn en mij aanmelden bij het Tiger Film Mecenaat. Hopelijk zullen velen iets soortgelijks doen, opdat we over een aantal jaren een sterke, minder van de staat afhankelijke cultuursector hebben met een sterke (ook financiële) band tussen instellingen en liefhebbers.